18110 |
puistjes |
brobbels:
brobbels (L373p Roosteren),
puistjes:
puisjes (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtɛmər (L373p Roosteren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (L373p Roosteren),
eigen spelling; omgespeld
pøͅtər (L373p Roosteren)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e raodsel (L373p Roosteren),
(lange ö).
e rödselke (L373p Roosteren)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (L373p Roosteren),
vreemd:
vrèmd (L373p Roosteren)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
19224 |
raden |
raden:
raoje (L373p Roosteren)
|
raden [N 07 (1961)]
III-3-2
|
18167 |
rafel |
rafel:
ruffel (L373p Roosteren)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
ragebol:
ragebol (L373p Roosteren),
ragebolle (L373p Roosteren)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19433 |
ramen lappen |
wassen:
wasə (L373p Roosteren)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rekel:
rèkel (L373p Roosteren)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|