34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L373p Roosteren)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
jong:
jòng (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zāwt (L373p Roosteren)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
snakken:
snakke (L373p Roosteren),
snurken:
snorke (L373p Roosteren),
zuchten:
zuchte (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zuge (L373p Roosteren),
zuuge (L373p Roosteren),
zuiken:
zoeke (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren),
zōēke (L373p Roosteren),
zūkə (L373p Roosteren)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L373p Roosteren)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoer (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren),
t zoer hubbe (L373p Roosteren),
t zoer höbbe (L373p Roosteren)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoermoos (L373p Roosteren)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zöster (L373p Roosteren)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
t zoer hubbe (L373p Roosteren),
t zoer höbbe (L373p Roosteren)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|