25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donder köp (L373p Roosteren)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (L373p Roosteren),
hommel:
hommel (L373p Roosteren)
|
donder [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dónker (L373p Roosteren),
duister:
duuster (L373p Roosteren)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vaal (bijvgl. nmw.):
vāl (L373p Roosteren),
vale koe:
vāl [koe] (L373p Roosteren)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshaor (L373p Roosteren)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dōāt (L373p Roosteren)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
kist:
kis (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodsmantel:
doatsmantjel (L373p Roosteren)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
doͅuf (L373p Roosteren)
|
doof [ZND m]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
amerpot:
aomerpot (L373p Roosteren),
smoorpot:
schmoorpot (L373p Roosteren)
|
pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
III-2-1
|