e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

Gevonden: 1846
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graspieper graspieper: eigen spelling; omgespeld  grāspiper (Roosteren), graspiepertje: graaspieper(ke) (Roosteren) graspieper || graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)] III-4-1
grasspriet spier gras: spēr [gras] (Roosteren) Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.] I-3
graszode graspol: grāspǫl (Roosteren), ris: rīš (Roosteren), zode: zwǭj (Roosteren) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
grauwe vliegenvanger vliegenvanger: vleegevenger (Roosteren) Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)] III-4-1
grazen lopen: lǫu̯pǝ (Roosteren), weiden: wɛi̯ǝn (Roosteren) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11
grendel schuifgrendel: šȳf˲grɛndǝl (Roosteren) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6
grenssteen, grenspaal grenspaal: (mv)  grɛnspø̜̄l (Roosteren) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
griesmeelpudding griesmeelpudding: griesmēēlpudding (Roosteren) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
grijns grijns: grijns (Roosteren, ... ) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijpen naar grijpen: griepe (Roosteren, ... ), nao get griepe (Roosteren), pakken: pakke (Roosteren, ... ) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] || reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2