e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tortelduif tortelduif: tottelduif(ke) (Rosmeer) tortelduif III-4-1
touw om het hooi vast te sjorren bindkoord: bęntku̯ǫt (Rosmeer), bindzeel: bent˲zē̜l (Rosmeer) Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.] I-3
tranende ogen leepogen: lëepaawch (Rosmeer) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1
trechter op de gierton zeiktrechter: [zeik]trɛxtǝr (Rosmeer) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede tred: trē̜t (Rosmeer) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treiteren het hart uithalen: iemet t hat oot haole (Rosmeer), kreiten: iemes kreete (Rosmeer), iemet kreete (Rosmeer), kwellen: kwelle (Rosmeer), plagen: iemes plaoge (Rosmeer), iemet plōge (Rosmeer), tempteren: temptëere (Rosmeer) Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)] III-1-4
trek, eetlust honger: honger (Rosmeer) hij heeft geen honger meer [ZND 44 (1946)] III-2-3
trekharmonica monica: moneca (Rosmeer) Harmonica. [ZND 01 (1922)] III-3-2
trekken en talmen melken: ps. omgespeld volgens Frings.  meͅlkə (Rosmeer) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekzaag, boomzaag trekzaag: tręk˲zǭx (Rosmeer) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12