e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gesp gesp: gasp (Rosmeer), gaspə (Rosmeer) gesp [ZND 01 (1922)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen stamper: stāmpǝr (Rosmeer) De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b] I-6
gesteven voorstuk van een overhemd plastron (fr.): plastrŏ (Rosmeer) voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3
gestreepte broek strepen broek: Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.  strepəbryk (Rosmeer) broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3
getuigen getuige zijn: geteige zie (Rosmeer), getuigen: getégen (Rosmeer), tuigen: tygen (Rosmeer) getuigen [ZND 24 (1937)] III-3-1
gevak kot: (mv)  kȳtǝr (Rosmeer) Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.] II-9
gevangenis gevangenis: gevangenes (Rosmeer), prison (<fr.): pərzon (Rosmeer), Van Dale: prison (&lt;Fr.), (gew.) gevangenis.  prezon (Rosmeer) gevangenis [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-3-1
gevoelig (zijn) gevoelig: gevieleg (Rosmeer), gevielig (Rosmeer), niet doof: m`n haand es nej doaxf (Rosmeer), nog altijd voelen: ich viel t nog alteed (Rosmeer) gevoelig [ZND 01 (1922)] || mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1
gevoelloos (zijn) doof: doaf (Rosmeer), doof (Rosmeer) in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)] III-1-1
gewelf gewelfer: gǝwɛlvǝrt (Rosmeer), plafond: plafǫn (Rosmeer) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] II-9