e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grove stem grove stem: un grove stem (Rosmeer), én grōf stém (Rosmeer), ⁄n groaf stəm (Rosmeer) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk aap: oap (Rosmeer), bengel: bĕngel (Rosmeer), grappenmaker: grappemeker (Rosmeer), grappemêeker (Rosmeer), kwast: kwas (Rosmeer), plezierige, een -: ’ne plezīērige (Rosmeer), strop: strëp (Rosmeer) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: Eng. but  gŭlle (Rosmeer) gulden [ZND 01 (1922)] III-3-1
gulp van een broek gaar: goͅr (Rosmeer) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen gunnen: gonne (Rosmeer, ... ), gonnen (Rosmeer), toezeggen: ps. omgespeld volgens Frings.  zə joͅnt tøwgəza͂t (Rosmeer) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guur, kil en schraal weer kil (weer): kiel (Rosmeer), koud (weer): kaat wêr (Rosmeer), kaot (Rosmeer), zuur (weer): zy(3)̄r wēͅr (Rosmeer) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
haagappel haagappel: zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  haagappelen (Rosmeer), hō.gappele (Rosmeer), zie ook ZND24, 039c, apart ingevoerd  hōͅg-apəl (Rosmeer) haagappel [ZND 01 (1922)] || haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] III-4-3
haam haam: hōǝm (Rosmeer) Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.] I-10
haan haan: hoi̯n (Rosmeer), hōn (Rosmeer), hōǝn (Rosmeer) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: het haor krolle (Rosmeer), het hōr krollen (Rosmeer), hôr (Rosmeer) haar [ZND 01 (1922)] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1