33506 |
tuinbonen |
labbonen:
labbone (Q093p Rosmeer)
|
I-7
|
30191 |
tuinen |
klenen:
klē̜nǝ (Q093p Rosmeer)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
24258 |
tuinfluiter |
braddelkeets:
braddelkèets (Q093p Rosmeer),
braddelen = stotteren, brabbelen
braddelkéets (Q093p Rosmeer)
|
tuinfluiter
III-4-1
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
sjr = chr
sjra-lejong (Q093p Rosmeer)
|
gewone geranium [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (Q093p Rosmeer)
|
kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
gewiste muur:
gǝwistǝ myr (Q093p Rosmeer)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
haagmoffel:
hoͅxmufələ (Q093p Rosmeer)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuitel:
tøͅtəl (Q093p Rosmeer)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
slęk (Q093p Rosmeer)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
21618 |
twee centiem |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
sēͅnt (Q093p Rosmeer)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|