| 24265 |
vink |
boekvink:
bukfeenk (Q093p Rosmeer)
|
vink
III-4-1
|
| 19745 |
viooltje |
viool:
fiole (Q093p Rosmeer),
ook: fjeelke (slechts algemene namen voor viool)
fjool (Q093p Rosmeer),
ook: fjeelke* (slechts algemene namen voor viool)
fjool (Q093p Rosmeer),
viooltje:
fijeelkes (Q093p Rosmeer),
ook: fjool (slechts algemene namen voor viool)
fjeelke (Q093p Rosmeer),
ook: fjool* (slechts algemene namen voor viool)
fjeelke (Q093p Rosmeer)
|
[DC 60A (1985)]
I-7
|
| 30189 |
vitsen |
wissen:
wisǝ (Q093p Rosmeer)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
| 20730 |
vlaai met deegdeksel |
appelvlaai met deksel:
appelvloai met deksel (Q093p Rosmeer)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
| 21424 |
vlaams |
vlaams:
vlōōms (Q093p Rosmeer)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (Q093p Rosmeer),
meerkolf:
mērkef (Q093p Rosmeer),
méerkef (Q093p Rosmeer)
|
gaai || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
| 20064 |
vlambloem (phlox drummondii hook.) |
lievevrouwebloem:
maakte deel uit van de kruiden die op 15 aug. worden gewigd (om bij onweer in de kachel te worden gegooid)
lievevrauweblom (Q093p Rosmeer)
|
vlambloem [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
| 30183 |
vlechtlatten |
wislatten:
weslatǝ (Q093p Rosmeer)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
| 30184 |
vlechttwijgen |
wissen:
wisǝ (Q093p Rosmeer)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
| 20944 |
vlees |
vlees:
vlēes (Q093p Rosmeer)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|