24511 |
boomstronk |
kont:
koont (Q093p Rosmeer)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
veer:
vēr (Q093p Rosmeer),
vęi̯r (Q093p Rosmeer)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bōn (Q093p Rosmeer)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
bandjesknoopje:
beͅnt`eəsknepkə (Q093p Rosmeer)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bootche (Q093p Rosmeer),
bootje (Q093p Rosmeer),
bootsje (Q093p Rosmeer)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
tellorenrekje:
təlorəreͅkskə (Q093p Rosmeer)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
bêrreg (Q093p Rosmeer)
|
borg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
24981 |
borrelen (van water) |
koken:
kweukke (Q093p Rosmeer)
|
bobbelen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
boͅrəl (Q093p Rosmeer),
drupje:
dreͅpkə (Q093p Rosmeer),
grote:
groi̯tə (Q093p Rosmeer)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19497 |
borstel |
borstel:
bjoͅsəl (Q093p Rosmeer)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|