18254 |
gesp |
gesp:
gasp (Q093p Rosmeer),
gaspə (Q093p Rosmeer)
|
gesp [ZND 01 (1922)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stamper:
stāmpǝr (Q093p Rosmeer)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
18696 |
gesteven voorstuk van een overhemd |
plastron (fr.):
plastrŏ (Q093p Rosmeer)
|
voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18543 |
gestreepte broek |
strepen broek:
Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.
strepəbryk (Q093p Rosmeer)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21321 |
getuigen |
getuige zijn:
geteige zie (Q093p Rosmeer),
getuigen:
getégen (Q093p Rosmeer),
tuigen:
tygen (Q093p Rosmeer)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
30181 |
gevak |
kot:
(mv)
kȳtǝr (Q093p Rosmeer)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenes (Q093p Rosmeer),
prison (<fr.):
pərzon (Q093p Rosmeer),
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
prezon (Q093p Rosmeer)
|
gevangenis [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevieleg (Q093p Rosmeer),
gevielig (Q093p Rosmeer),
niet doof:
m`n haand es nej doaxf (Q093p Rosmeer),
nog altijd voelen:
ich viel t nog alteed (Q093p Rosmeer)
|
gevoelig [ZND 01 (1922)] || mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
doaf (Q093p Rosmeer),
doof (Q093p Rosmeer)
|
in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
19381 |
gewelf |
gewelfer:
gǝwɛlvǝrt (Q093p Rosmeer),
plafond:
plafǫn (Q093p Rosmeer)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|