e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemmer lemmer: leͅmər (Rotem), lɛmər (Rotem) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lee: pien in de lai-jen (Rotem) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lenjǝ (Rotem), miltkuil(en): me.lkou̯.lǝ (Rotem) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: liene (Rotem), lienen (Rotem), lī[ə}nə (Rotem), li‧nə (Rotem) leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m] III-3-1
lente, voorjaar voortijd: veurtīed (Rotem), vroegjaar: Opm. ear netals bij woord Jean.  vreugjear (Rotem) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel vos: vos (Rotem) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: li-epel (Rotem), līəpəl (Rotem), lɛpəl (Rotem) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek keukenrek: ky(3)̄kərɛk (Rotem), lepelrek: līəpəlrek (Rotem) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: dich həbs vandaag het mijste gelierd en dich bais braaf gewèst, dich maags vreuger naa hoes goeoon es de angere (Rotem), dəbs vandāg ət meistə gəlīrt en də bəs brāf gəweͅst, də maogs vr"gər astaŋər eivə[i}s gūn (Rotem) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leren beenkap gamasche: kemasse (Rotem), scheenlap: šīənlapə (Rotem) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3