e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoger: ny(3)̄gənuigər (Rotem, ... ) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2
nek nak: nak (Rotem) Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9
nemen, pakken nemen: nummen (Rotem), pakken: pakken (Rotem) nemen [ZND 25 (1937)] III-1-2
nerf van de weide gras: [gras] (Rotem) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nestverlater vlug: ze zeen vləgue (Rotem) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neus neus: nās (Rotem, ... ) Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) tuitel: langen teutel (Rotem) een lange neus [ZND 39 (1942)] III-1-1
neus van een schoen timp: tømp (Rotem), tip: tup (Rotem), tøp (Rotem) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusklem scheer: šir (Rotem), šīǝr (Rotem) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Rotem) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10