32893 |
wetten met de strekel, strijken |
slijpen:
slei̯.pǝn (L420p Rotem)
|
De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-3
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gi̯ęi̯ǝ (L420p Rotem),
gē̜i̯ǝ (L420p Rotem),
gęi̯ǝ (L420p Rotem),
gīǝ (L420p Rotem)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
33303 |
wiedschopje |
stopperd:
stopǝrt (L420p Rotem),
stupper:
støpǝr (L420p Rotem),
stupperd:
støpǝrt (L420p Rotem)
|
Klein schepje met handvat, voor het af- en/of uitsteken van onkruid; soms ook gebruikt om voer voor kleinvee uit te steken of om te poten. Voor het type scheven, zie het lemma Paardebloem. [N 18, 53; monogr.; add. uit N 18, 18b; GV, K7]
I-5
|
34574 |
wiel |
karrad:
(mv)
karrāi̯ǝr (L420p Rotem),
rad:
rā.t (L420p Rotem),
meervoud
rāi̯.ǝr (L420p Rotem)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
beslag:
bǝslā.x (L420p Rotem),
reep:
re̜.jp (L420p Rotem)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
33461 |
wigvormig sluithout |
wervel:
werǝvǝl (L420p Rotem)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
cape (eng.):
keep (L420p Rotem)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wééjn (L420p Rotem)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
20825 |
wijnazijn |
wijnazijn:
wienazien (L420p Rotem)
|
wijnazijn [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
34146 |
wild |
driftig:
dreftex (L420p Rotem),
reppetig:
repǝtex (L420p Rotem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|