e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woensdagx goensdag: gonsdəx (Rotem) woensdag [ZND 10 (1925)] III-4-4
wolfseinde schild: šelt (Rotem) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit los gebit: lǫs ˲gǝbīę.t (Rotem), stang: staŋ (Rotem) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wollen muts (kinderen) mutsje: møͅtskə (Rotem), pots: putš (Rotem) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonde wonde: dei wondj zal zwiere (Rotem), die woenj zal īētere (Rotem), die wonj zal aitteren (Rotem), die wonj zal zwiëren (Rotem), wonj (Rotem) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
wonen wonen: wūnən (Rotem) wonen [ZND 08 (1925)] III-2-1
woord woord: ei woeoord, ei weurdje, det zeen choen weurd (Rotem), wūərt (Rotem) Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [ZND m] III-3-1
wormbulten aambetelen: ambē̜i̯tǝlǝ (Rotem), stalknopen: (enk)  staǝlkna.u̯p (Rotem) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
worst worst: woost (Rotem), wūst (Rotem) worst [ZND 04 (1924)] III-2-3
worst maken worst(en) maken: worst mākǝn (Rotem) De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.] II-1