33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bou.š (L420p Rotem),
buǝs (L420p Rotem),
bussel:
bęsǝl (L420p Rotem),
schob:
šǫp (L420p Rotem)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sūtje͂ͅ (L420p Rotem),
sūtjeͅ (L420p Rotem)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naùber (L420p Rotem),
nenber (L420p Rotem),
nober (L420p Rotem),
nabuurman:
#NAME?
nenberman (L420p Rotem)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
hiè woent in de naùber (L420p Rotem),
eu zoals vent in het Frans
iè woent in de neuber (L420p Rotem)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
uchteren (L420p Rotem)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuurvrouw:
naùbervrouw (L420p Rotem),
cf Fr. vent
nenbervrouw (L420p Rotem)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18654 |
cape |
pelerine (<fr.):
peͅldəren (L420p Rotem)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kapje:
keͅpkə (L420p Rotem)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
afbinden:
āfbē̜njǝ (L420p Rotem),
knijpen:
knei̯pǝ (L420p Rotem),
snijden:
sne ̝i̯.ǝ (L420p Rotem),
snei̯ǝ (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|
32895 |
cementen strekel |
streek:
strē.k (L420p Rotem)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|