21661 |
halen en betalen |
optrekken:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅptrɛkə (L420p Rotem),
zich effen maken:
ps. omgespeld volgens IPA.
zex eͅfə māəkə (L420p Rotem)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33477 |
half-cirkelvormig raam |
halvemaanvenster:
halǝvǝmǭnvɛnstǝr (L420p Rotem)
|
Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a]
I-6
|
34027 |
halfbloed |
halfbloed:
halfblōt (L420p Rotem),
āu̯fblōǝt (L420p Rotem)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
bot:
botten (L420p Rotem)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kēpi (L420p Rotem),
kəpéi (L420p Rotem)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spē.r (L420p Rotem)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
18255 |
halsketting |
ketting:
gout, ən gouwə kĕteŋ (L420p Rotem)
|
goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsun (L420p Rotem),
halster:
ɛlstǝr (L420p Rotem),
kopstuk:
kǫpstø̜k (L420p Rotem),
stalhalster:
stalɛlstǝr (L420p Rotem)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
half frankje:
ps. omgespeld volgens Frings.
au̯f freͅŋskə (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
ən au̯freͅŋskə (L420p Rotem),
halve frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
awvə fraŋ (L420p Rotem)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?
au̯və gøͅlʔə (L420p Rotem),
hau̯və gøͅlʔə (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
nən a͂u̯və gøͅlʔə (L420p Rotem)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|