17645 |
heup |
heup:
hoe-oop (L420p Rotem)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
gicht:
gəicht (L420p Rotem)
|
flerecijn (heupjicht; Fr. sciatique) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
33704 |
heuvel |
berg:
bɛrx (L420p Rotem),
bergje:
bɛrxskǝ (L420p Rotem)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
(berg).
ə bergske (L420p Rotem),
hoogte:
waat ⁄n uugte (L420p Rotem)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
viès (L420p Rotem),
vīs (L420p Rotem)
|
hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kontərfōr (L420p Rotem),
kónterfort (L420p Rotem)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
dat is juist zijn vader:
det is just ze vader (L420p Rotem),
hij aardt naar zijn vader:
e aart nao ze vader (L420p Rotem),
ie aardt nen ze vader (L420p Rotem)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
kuimen:
køu̯mǝ (L420p Rotem),
zə kymə (L420p Rotem)
|
[JG 1a, 1b]zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)]
I-11, III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkesteen:
henkestein (L420p Rotem),
hinksteen:
ainkstein (L420p Rotem)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (L420p Rotem),
hinken:
ainken (L420p Rotem),
henken (L420p Rotem),
/
hinken (L420p Rotem)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|