18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lēəx šōən (L420p Rotem),
lieg sjoon (L420p Rotem)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
bereklauw:
bē̜ ̞rǝklǫu̯ (L420p Rotem),
bɛi̯rǝnklǫu̯ (L420p Rotem)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
32447 |
lage klomp |
platte klomp:
platǝ [klomp] (L420p Rotem)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
platte klomp:
platte klomp (L420p Rotem),
platə klompə (L420p Rotem)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
zomp:
zomp (L420p Rotem),
zonk:
zunk (L420p Rotem)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
beemd:
beemd (L420p Rotem),
zure grond:
zōrǝ gront (L420p Rotem)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18351 |
lakschoen |
gelakte schoen:
gelakte sjoon (L420p Rotem),
laquschoen (<fr.):
lakē šōən (L420p Rotem)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
laam (L420p Rotem),
lā.mp (L420p Rotem),
lammetje:
lɛmkǝ (L420p Rotem),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (L420p Rotem)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (L420p Rotem),
lamǝn (L420p Rotem),
lammeren:
lamǝrǝ (L420p Rotem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitsepap:
bōkəsə pap (L420p Rotem)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|