19535 |
lemmer |
lemmer:
leͅmər (L420p Rotem),
lɛmər (L420p Rotem)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lee:
pien in de lai-jen (L420p Rotem)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
lenjǝ (L420p Rotem),
miltkuil(en):
me.lkou̯.lǝ (L420p Rotem)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
liene (L420p Rotem),
lienen (L420p Rotem),
lī[ə}nə (L420p Rotem),
li‧nə (L420p Rotem)
|
leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m]
III-3-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
voortijd:
veurtīed (L420p Rotem),
vroegjaar:
Opm. ear netals bij woord Jean.
vreugjear (L420p Rotem)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
vos:
vos (L420p Rotem)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
li-epel (L420p Rotem),
līəpəl (L420p Rotem),
lɛpəl (L420p Rotem)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
keukenrek:
ky(3)̄kərɛk (L420p Rotem),
lepelrek:
līəpəlrek (L420p Rotem)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21376 |
leren |
leren:
dich həbs vandaag het mijste gelierd en dich bais braaf gewèst, dich maags vreuger naa hoes goeoon es de angere (L420p Rotem),
dəbs vandāg ət meistə gəlīrt en də bəs brāf gəweͅst, də maogs vr"gər astaŋər eivə[i}s gūn (L420p Rotem)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasse (L420p Rotem),
scheenlap:
šīənlapə (L420p Rotem)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|