21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
trapeeren (L420p Rotem)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
zich toezetten:
zät zex tuw (L420p Rotem)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
wassen:
wasschen (L420p Rotem)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
sacoche (fr.):
žakoͅs (L420p Rotem)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (L420p Rotem)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beuk:
bøk (L420p Rotem),
bø͂ͅk (L420p Rotem)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
murg:
møͅrx (L420p Rotem),
mərg (L420p Rotem)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē.i̯ǝn (L420p Rotem)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhoek:
vōrhōk (L420p Rotem),
vōǝrōk (L420p Rotem)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25231 |
bewolking |
wolken:
woͅwkə (L420p Rotem)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|