20328 |
ouderlijk huis |
oudershuis:
znd 11, C8
auwərsoes (L420p Rotem)
|
vaderlijk huis [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
aawərs (L420p Rotem),
auwərs (L420p Rotem)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33421 |
ovenkelder |
ovenkelder:
ūǝvǝkęldǝr (L420p Rotem)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
zwaalde:
zwǭj (L420p Rotem),
zwǭlj (L420p Rotem)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
overall (L420p Rotem),
yəvəra.əl (L420p Rotem)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33469 |
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort |
onder de poort:
ǫŋǝr dǝ pǫrt (L420p Rotem)
|
Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.]
I-6
|
34168 |
overdragen |
over (de/haar) tijd:
ȳvǝr tɛi̯t (L420p Rotem),
overdragen:
overdragen (L420p Rotem)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
18695 |
overhemd |
hemd:
ømə -ømkə (L420p Rotem)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overoord [eggen]:
ø̄ ̝ǝvǝrōǝ.rt (L420p Rotem),
ø̄vǝrū ̞ǝ.rt (L420p Rotem)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
aoverjas (L420p Rotem),
yvərjas (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
pardessus (fr.):
pa.rdəsøyj (L420p Rotem),
pa.rdəsøyj- pa.rdəsøykə (L420p Rotem),
pardəsy (L420p Rotem),
pardəsøy (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|