20911 |
pruim |
pruim:
proem (L420p Rotem),
proeəm (L420p Rotem)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
frutselen:
frutsjullen (L420p Rotem),
prullen:
prullen (L420p Rotem)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
waat e geknoei (L420p Rotem),
waat ei geknoei (L420p Rotem),
smeerlapperij:
smierlappere (L420p Rotem),
vuil:
voel (L420p Rotem),
vuiligheid:
volligheid (L420p Rotem)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20651 |
pudding |
pudding:
pødiŋ (L420p Rotem)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18693 |
pullover |
hemd:
hemd (L420p Rotem),
tricot (fr.):
trĕko (L420p Rotem)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pønt (L420p Rotem),
tip:
tøp (L420p Rotem)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18615 |
puntmuts |
kapje:
keͅpkə (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23279 |
purper |
paars:
paars (L420p Rotem)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøͅtømər (L420p Rotem)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|