22799 |
sint-maarten |
sint-martinus:
sint martinus (L420p Rotem)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sə[i}ntərklaos (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
21444 |
sjacheraar |
bedrieger:
ps. omgespeld volgens IPA.
bədrēͅəgər (L420p Rotem),
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens IPA.
šaxəlɛ̄r (L420p Rotem),
sjacheraar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxərēͅr (L420p Rotem)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
aftroggelen:
ps. omgespeld volgens IPA.
āftrugələ (L420p Rotem),
sjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxərə (L420p Rotem)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (L420p Rotem)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L420p Rotem)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
šeͅrəp (L420p Rotem)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L420p Rotem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bunt ɛn blau gəhaouwt (L420p Rotem),
slaan:
bunt ɛn blau gəslāgə (L420p Rotem)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slāōpmø͂ͅts (L420p Rotem),
slōpməts (L420p Rotem)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|