17769 |
vingerlid |
lid:
li-eed van ne vinger (L420p Rotem)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
19746 |
violier |
flier:
fleer (L420p Rotem),
violier:
fleer (L420p Rotem)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
viuulke (L420p Rotem)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24402 |
visaas |
sprok:
sproͅk (L420p Rotem)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visschegeird (L420p Rotem),
vissengarde:
vaisschegaird (L420p Rotem),
veəsəgĕrt (L420p Rotem)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vlɛxtǝ (L420p Rotem)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlāj (L420p Rotem)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
appelenvlaai:
appelevlaai (L420p Rotem),
toe vlaai:
tu̞wvlāj (L420p Rotem)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
taart:
tārt (L420p Rotem)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
prots:
pru̞tš (L420p Rotem)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|