21424 |
vlaams |
vlaams:
ich kan vlaoms sprièken (L420p Rotem),
vlaoms (L420p Rotem),
vlaomsch (L420p Rotem),
e als in fr. en
vlemsch (L420p Rotem),
Fr. en
vlems (L420p Rotem)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkoef (L420p Rotem),
merkolf (L420p Rotem)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L420p Rotem)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
30183 |
vlechtlatten |
rijstekken:
rījstɛkǝ (L420p Rotem),
steekstekken:
stīkstɛkǝ (L420p Rotem)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
wissen:
wesǝ (L420p Rotem)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flairmoes (L420p Rotem)
|
vleermuis [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
flɛi̯s (L420p Rotem)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
inpekelen:
enpękǝlǝn (L420p Rotem),
zouten:
zawtǝn (L420p Rotem)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlē̜i̯skuu̯ (L420p Rotem),
vlɛ̄i̯skuu̯ (L420p Rotem)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L420p Rotem),
maaj (L420p Rotem),
māj (L420p Rotem)
|
made [ZND 38 (1942)] || made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|