32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
lējvǝsmaŋ (L420p Rotem),
wasmand:
wasmanj (L420p Rotem)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
watǝrblǭs (L420p Rotem),
wātǝrblø̄ǝs (L420p Rotem)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
18302 |
waterdichte laars |
visbot:
vesboͅtə (L420p Rotem),
waterdichte bot:
waterdichte botte (L420p Rotem)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
dorpel:
dørpǝl (L420p Rotem)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mur (L420p Rotem),
mūər (L420p Rotem),
waterketel:
wātərkītəl (L420p Rotem)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
graaf:
grāf (L420p Rotem),
greppels:
greppels (mv.) (L420p Rotem)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
33631 |
waterput |
gat:
xa.t (L420p Rotem),
put:
pøt (L420p Rotem),
pøͅt (L420p Rotem),
waterput:
waterpøͅt (L420p Rotem),
wātərpøͅt (L420p Rotem)
|
[N 12 (1961)] [RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
oversteek:
yvǝrstek (L420p Rotem),
sluitlaag:
slūtlǭx (L420p Rotem)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
waterspin (L420p Rotem)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21675 |
wbd: afzeggen |
ongeldig maken:
ps. omgespeld volgens IPA.
ungeͅlʔeg māəkə (L420p Rotem),
terugtrekken:
ps. omgespeld volgens Frings.
zex trøͅktrɛkə (L420p Rotem)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|