21403 |
zaniken, zeuren |
zeveren:
iè kan zijveren (L420p Rotem)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zeef:
zif (L420p Rotem),
zīəf (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
zeefje:
zɛ̄fkə (L420p Rotem),
zij:
zēi̯ (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L420p Rotem)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zif (L420p Rotem)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
zeemslap:
zīmslap (L420p Rotem)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeip (L420p Rotem),
zeiəp (L420p Rotem),
zijp (L420p Rotem)
|
Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
ly(3)̄tər (L420p Rotem)
|
zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (L420p Rotem)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
krabbeling:
krytškǝs (L420p Rotem),
krielaardappelen:
krilirpǝl (L420p Rotem)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zaignen (L420p Rotem)
|
zeggen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|