e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ziek krank (du.): krank (Rotem, ... ), ziek: zeek (Rotem, ... ) ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)] III-1-2
ziekte ziekte: die zeekte is besmaittelijk (Rotem), zeekte (Rotem) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2
zien, kijken kijken: kiiken (Rotem), zien: zēən (Rotem) kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijde zij: zie (Rotem), zij(de): zi (Rotem) Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1
zijde spek zij: ze̝i (Rotem) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek foulard (fr.): flāər (Rotem), plag: plak (Rotem) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijladder leier: lɛ ̝i̯.ǝr (Rotem), oogstleier: (mv)  ǫu̯xstlęi̯ǝrs (Rotem) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lęi̯ǝrs (Rotem), oogstledders: ǫu̯xstlęi̯ǝrs (Rotem) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten uitsnoeven: ūtsnūvə (Rotem) snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  schreursgat (Rotem), šry(3)̄rsgāət (Rotem) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3