19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo eenvoudig als de zon:
zoe eenvoudig es de zōn (L420p Rotem),
zo eenvoudig als het groot is:
zoe eenvoudig es het groet is (L420p Rotem),
zo eenvoudig als het maar kan zijn:
t is zoe ənvoudig es et mer kan zeen (L420p Rotem),
zo gemakkelijk als het maar kan zijn:
t is zoe gemekkelik es et mer kan zeen (L420p Rotem),
zo klaar als pompwater:
zoe klaor es pompwater (L420p Rotem),
zo onnozel als het maar kan zijn:
t is zoe oennuzel es et mer kan zeen (L420p Rotem),
zo simpel als het groot is:
des zoe sumpel as et grōēt is (L420p Rotem),
zo simpel als het maar kan zijn:
t is zoe sumpel es et mer kan zeen (L420p Rotem)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33721 |
zoden afsteken |
steken:
stikǝ (L420p Rotem)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuken (L420p Rotem)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zøtout (L420p Rotem)
|
zoethout [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (L420p Rotem)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ȳ(ǝ).vǝr[den] (L420p Rotem)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooigat:
[hooi]gāt (L420p Rotem),
[hooi]gāǝt (L420p Rotem),
zoldergat:
zǫldǝrgāt (L420p Rotem)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
spijker:
spei̯kər (L420p Rotem),
zolderkamer:
zoͅldərkāmər (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zǫwmǝn (L420p Rotem)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldəren (L420p Rotem),
peͅlərén (L420p Rotem)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|