20216 |
broeder |
broeder:
bror (L420p Rotem),
brūdər (L420p Rotem)
|
Broeder. [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brø̄u̯ɛks (L420p Rotem)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
schroeien:
šrujǝn (L420p Rotem)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L420p Rotem)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boeks (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
boks (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepejpe (L420p Rotem),
boksəpēipə (L420p Rotem)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
boksereem (L420p Rotem),
boksərēm (L420p Rotem)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtermaal:
a.xtərmāəl (L420p Rotem),
achtermaal (L420p Rotem)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksenmaal:
boksəmāəl (L420p Rotem),
maal:
maal (L420p Rotem)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L420p Rotem),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
broor (L420p Rotem),
bror (L420p Rotem),
bróór (L420p Rotem)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|