19330 |
dwarsdrijven |
het eerste woord hebben:
ē wilt `t ierste woert ebben (L420p Rotem),
tegenwerken:
tiegenwirken (L420p Rotem),
vregelen:
vrijəlen (L420p Rotem)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
n dwiersdriever (L420p Rotem),
vregelaar:
waat n vrijəlair (L420p Rotem),
warskop:
waat eine wièrskop (L420p Rotem)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33326 |
dwarsstuk van de t-vormige hoeve |
kruk:
krøk (L420p Rotem)
|
Bedoeld is het bouwdeel waarin zich het woongedeelte bevindt; dit kan eventueel ook het woongedeelte van de L-vormige bouw zijn. Zie de toelichting bij het lemma "L-vormige hoeve" (1.2.2). Vergelijk ook kaart 4 en afbeelding 4. [N 4A, 2d]
I-6
|
18802 |
dwaze streek |
kinderstreek:
das ən kenjərstrīk (L420p Rotem)
|
Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
33217 |
e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel |
kiezelriek:
kēǝzǝlrēǝk (L420p Rotem)
|
[N 18, 24]
I-5
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
m’n vrouw (L420p Rotem),
vrouwmens:
cf. WNT s.v. "vrouwmensch - vrouwenmensch, vrommes
vrouməs (L420p Rotem)
|
vrouw (echtgenote) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L420p Rotem),
ied (L420p Rotem),
ijd (L420p Rotem)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
enkkø͂ͅkə (L420p Rotem)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zwiel in zijn han (L420p Rotem),
zwiêl in z`n han (L420p Rotem)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
knors:
knors (L420p Rotem)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|