24152 |
gele kwikstaart |
koeheerdje:
koeheirdje (L420p Rotem),
kwikstaart:
kwikstaart (L420p Rotem)
|
kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
filǝ`pinǝ (L420p Rotem),
lupinen:
lø`pęi̯nǝ (L420p Rotem)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
gele poten:
gē̜l pūtǝ (L420p Rotem)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gliiken (L420p Rotem),
gəlēͅkə (L420p Rotem)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
hie heit zijn gelauf verloere (L420p Rotem),
iè êt ze gelouf verloeooren (L420p Rotem),
è hit ze gelauf verloeren (L420p Rotem)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geluiven (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
gløjvə (L420p Rotem),
gløͅjvə (L420p Rotem)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
chance (fr.) hebben:
hie hait chans gat (L420p Rotem),
geluk hebben:
hie hait geluik gat (L420p Rotem),
geluksvogel:
⁄ne geləksvoe-ogel (L420p Rotem)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (L420p Rotem)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelijk (L420p Rotem),
gemekkelik (L420p Rotem),
gemiekelik (L420p Rotem),
gəmīəkələk (L420p Rotem)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastəlōͅvəsgeͅk (L420p Rotem)
|
Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|