25491 |
bovenkant van het brood |
bovenkorstje:
bōvǝkušǝ (Q035a Rumpen)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
29950 |
breekhamer |
pikhamer:
pekhāmǝr (Q035a Rumpen)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (Q035a Rumpen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q035a Rumpen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34342 |
bronstig |
berig:
bērex (Q035a Rumpen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
25593 |
brood netten |
netten:
netǝ (Q035a Rumpen)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitschieten:
ūtšētǝ (Q035a Rumpen)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
uit de bussen pakken:
ūt dǝ bøsǝ pakǝ (Q035a Rumpen)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|
20710 |
broodje |
hel broodje:
helbruudsje (Q035a Rumpen),
zacht broodje:
zachte bruudje (Q035a Rumpen)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
broodkar:
brutkar (Q035a Rumpen)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|