e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

Gevonden: 3101
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houden houden: houwe (Schaesberg) houden [SGV (1914)] III-1-2
houden van houden van: hotte va (Schaesberg), liefhebben: leef ha (Schaesberg) liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] || liefhebben [SGV (1914)] III-3-1
houtduif houtduif: hootdoef (Schaesberg) houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] III-4-1
houten hamer houten hamer: hōtǝ hāmǝr (Schaesberg) In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a] II-11
houtrasp houtrasp: hōtrasp (Schaesberg) Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.] II-12
houtskool houtskool: hōtskǫal (Schaesberg) Houtskool, door de loodgieter gebruikt om soldeerbouten te verwarmen. Zie voor het woordtype krikkelkool ook Wnt (VIIII), kol. 264, s.v. ɛkrik (II)ɛ: "In Limb., de Kempen en Brab. eene benaming voor houtskool, inzonderheid brandende houtskool."' [N 64, 25a] II-11
houtsplinter splinter: šplē̜jŋktǝr (Schaesberg) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
hovaardig groots: gruutsch (Schaesberg), gruütsj (Schaesberg) grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelaar schijnheilige: sjhienheilige (Schaesberg) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen femelen: fië-jmele (Schaesberg), huichelen: huchele (Schaesberg) veinzen [SGV (1914)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4