18070 |
keelpijn |
halspijn:
ho.əspiŋ (Q118p Schaesberg)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
turk:
turk (Q118p Schaesberg)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (Q118p Schaesberg),
ət we.ət nitmi.ə chəke.əgəlt (Q118p Schaesberg)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (Q118p Schaesberg)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
24181 |
kemphaan |
meisnip:
meisnip (Q118p Schaesberg),
mijsnip (Q118p Schaesberg)
|
kemphaan || kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinnen (Q118p Schaesberg)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.əl (Q118p Schaesberg),
kääl (Q118p Schaesberg)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
omdraaien:
ømdriǝ (Q118p Schaesberg)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kèrk (Q118p Schaesberg)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kirkhof (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
kirkhòf (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|