21411 |
kopen |
gelden:
gelle (Q118p Schaesberg)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
koper poetse (Q118p Schaesberg),
koper schuren:
koper sjoere (Q118p Schaesberg),
poetsen:
poetse (Q118p Schaesberg)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (Q118p Schaesberg)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
de tuimeluit slaan:
der tummeleut schloa (Q118p Schaesberg),
het rad slaan:
`t rad schloa (Q118p Schaesberg)
|
tuimelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (Q118p Schaesberg)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27403 |
koppeling |
koppeling:
kǫpǝleŋ (Q118p Schaesberg)
|
Verbindingsstuk voor buizen, bestaande uit twee draadstukken, die met behulp van binnen- of buitendraad op de te verbinden pijpen worden gedraaid en voorzien zijn van twee rechte of conische sluitvakken, die met een wartelmoer tegen elkaar worden getrokken. Zie ook afb. 264. Zie voor het woordtype Hollander ook het lemma ɛbuisverbindingɛ in WLD deel II.5, pag. 131.' [N 64, 117c; N 64, 117e]
II-11
|
19325 |
koppig |
koppetig:
köppetig (Q118p Schaesberg),
koppig:
köppig (Q118p Schaesberg)
|
koppig [SGV (1914)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
mucksen (du.):
moekse (Q118p Schaesberg)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29367 |
kopstuk |
deksel:
de̜ksǝl (Q118p Schaesberg)
|
Het deksel dat boven op het pomphuis is aangebracht. Soms is aan het deksel een stang bevestigd die scharnierend met de pompzwengel is verbonden. Zie ook afb. 240. In L 423 was het deksel van geelkoper vervaardigd. Aan de onderzijde ervan was een sierband aangebracht. [N 64, 133o; N 66, 49o]
II-11
|
20617 |
korst |
korst:
kôesj (Q118p Schaesberg)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|