e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitwijken ter zijde uitgaan: ter zie-je oetgao (Schaesberg) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
unster pondel: pungel (Schaesberg) unster (balans) [SGV (1914)] III-3-1
urine pis: pis (Schaesberg, ... ), zeik: zēk (Schaesberg) urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pisse (Schaesberg, ... ), zeiken: zēkǝ (Schaesberg) urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
vaandel vaan: vaan (Schaesberg) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager vanendrager: vanedrager (Schaesberg) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars vaars: vēš (Schaesberg), vē̜š (Schaesberg), vɛǝš (Schaesberg) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šotəlsplak (Schaesberg), šoͅtəlsplak (Schaesberg) afwasdoek || vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1
vademen (de/een) naald(e) vamen: eŋ nǫlt ˲vē̜mǝ (Schaesberg), durch het oog van de/een naald steken: dørǝx ǝt ōx van eŋ nǫlt štēkǝ (Schaesberg) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pa: pa (Schaesberg), pap: pap (Schaesberg, ... ), vader: vadder (Schaesberg, ... ), door oudere personen  vadder (Schaesberg) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2