28819 |
voering, voeringstof |
voer:
vōr (Q118p Schaesberg),
voering:
vōreŋ (Q118p Schaesberg)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
21134 |
voertuig |
kar:
(voor 2 wielig).
kar (Q118p Schaesberg),
wagen:
(voor 4 wielig).
wááge (Q118p Schaesberg)
|
de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
veut (Q118p Schaesberg),
voot (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
vó:t (Q118p Schaesberg)
|
voet [SGV (1914)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
17799 |
voet (alternatieve benamingen) |
poot:
poe-ət (Q118p Schaesberg),
pōēət (Q118p Schaesberg)
|
Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootgènger (Q118p Schaesberg)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
stegel:
stīgǝl (Q118p Schaesberg)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
19384 |
voetkussen |
poef:
poef (Q118p Schaesberg),
voetkussen:
vootkusse (Q118p Schaesberg)
|
Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30523 |
voetlei |
voetlei:
vōtlęj (Q118p Schaesberg)
|
Halve lei die aan de onderzijde van het dakvlak op het voetlood wordt aangebracht. Teneinde een voetlei dezelfde helling te geven als de hoger liggende leien wordt óf de onderste dakdeel van het beschot dikker genomen óf een lat langs de onderkant van het dak gespijkerd. Zie ook het lemma 'Voetlood'. [N 64, 156b]
II-9
|
30549 |
voetlood |
voetlood:
vōtlū.t (Q118p Schaesberg)
|
Plaat lood die aan het onderste deel van een dak wordt aangebracht. Voetlood wordt onder meer gebruikt bij de overgang van het pannendak naar de dakgoot en van het pannendak naar de gemetselde schoorsteen. [N 64, 102e; N 64, 152b]
II-9
|
17778 |
voetzool |
zool:
zò:əl (Q118p Schaesberg),
zòàl (Q118p Schaesberg),
RK -> voetzool.
zoal (Q118p Schaesberg)
|
hiel, hak [SGV (1914)] || zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|