18945 |
gemeen |
gemeen:
gemeen (Q118p Schaesberg),
min:
min (Q118p Schaesberg)
|
gemeen [SGV (1914)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
geminde (Q118p Schaesberg)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sikkertaris (Q118p Schaesberg)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (Q118p Schaesberg)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19067 |
gemok |
gemoks:
gemoeks (Q118p Schaesberg)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
18817 |
genoegen (doen) |
content:
content (Q118p Schaesberg)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q118p Schaesberg)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerems (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
geräms (Q118p Schaesberg)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
kloar (Q118p Schaesberg),
vaardig:
vaedig (Q118p Schaesberg),
veëdig (Q118p Schaesberg),
veërdig (Q118p Schaesberg)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar [SGV (1914)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31197 |
gereedschapsbak |
gereedschapbuil:
gǝrētšap˱byl (Q118p Schaesberg),
gereedschaptas:
gǝrētšaptɛ̄š (Q118p Schaesberg)
|
De bak of kist waarin het gereedschap bewaard wordt. Zie ook afb. 1. [N 64, 86a-b]
II-11
|