24458 |
hermelijn |
witte wezel:
witte wiezel (Q118p Schaesberg)
|
hermelijn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17779 |
hersenen |
hirne (du.):
hière (Q118p Schaesberg)
|
hersenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras maaien:
⁄t gras miëne (Q118p Schaesberg)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
āftrēǝ (Q118p Schaesberg)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19638 |
het licht aandoen |
de lamp aanmaken:
de lamp a-make (Q118p Schaesberg)
|
Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aansteken:
asteake (Q118p Schaesberg)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
laten uitgaan:
lotte oetgao (Q118p Schaesberg),
uit laten gaan:
oet loate goo (Q118p Schaesberg),
uitmaken:
oetmake (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heesche (Q118p Schaesberg)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
hopper:
høpǝl (Q118p Schaesberg)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
huup (Q118p Schaesberg),
hú:-əp (Q118p Schaesberg),
hú:əp (Q118p Schaesberg)
|
heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|