e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

Gevonden: 3101
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefstal, noodstal noodstal: nūtštal (Schaesberg), nūǝtštāl (Schaesberg) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Schaesberg) hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoekschop corner (eng.): curner (Schaesberg) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoektand hoektand: hooktànk (Schaesberg), oogstand: ó:gstànk (Schaesberg) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: reep (Schaesberg, ... ) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen repen: reepe (Schaesberg, ... ) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoest hoest: hoos (Schaesberg) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Schaesberg), houste (Schaesberg) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hogen get erop zetten: get dróp zette (Schaesberg) de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] III-3-1
holpijp houwpijp: howpīp (Schaesberg) Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73] II-11