e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekhamer dekkershamer: dekkershamer (Schimmert) Hamer waarvan de kop aan één kant een dik vierkant uiteinde heeft en aan de andere kant een kleine bijl. De dekhamer wordt door de dakdekker en de strodekker gebruikt om latten te bevestigen en in te korten. [N F, 14; N 64, 142] II-9
dekken dekken: dekke (Schimmert), dèkkə (Schimmert), dękǝ (Schimmert), WLD  dĕkken (Schimmert), remmelen: bij konijn  rèmmələ (Schimmert), stro-/strooidekken: stro-/strooidekken (Schimmert) Een dak met stro dekken. Het dekken van een strodak geschiedt op dezelfde wijze als met riet. Zie ook het lemma 'Drijven'. [N F, 45b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] I-12, II-9, III-4-2
deklagen van de euze eerste laag: eerste laag (Schimmert), tweede laag: tweede laag (Schimmert) De euzen bestaan doorgaans uit twee deklagen van riet of stro. De eerste laag is ongeveer 60 cm, de tweede ongeveer 150 cm lang. Bij het strodekken wordt voor de eerste laag gebruik gemaakt van kleine stroschoofjes, bij het rietdekken van de bovenste stukken van een rietbos. De tweede laag bestaat bij het strodekken uit een laag stroschoven die, in tegenstelling tot alle volgende lagen, met het ondereinde naar beneden gezet worden. Deze volgende lagen worden zowel bij het rietdekken als het strodekken doorgaans met een rangtelwoord aangeduid: derde, vierde, vijfde laag enz. In dit lemma wordt een onderverdeling gemaakt in: A. de eerste laag van de euzen bij het strodekken; B. de eerste laag van de euzen bij het dekken met riet en C. de tweede laag van de euzen. [N F, 37a-c; N F, 39] II-9
deklatten daklatten: dāklatǝ (Schimmert), deklatten: dęklatǝ (Schimmert) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
dekleertje dekledder: dęklø̜dǝr (Schimmert) Klein laddertje dat met de twee aan de bovenzijde bevestigde haken achter een panlat gehaakt kan worden. Het dekleertje wordt gebruikt op moeilijk te bereiken plaatsen. [N F, 17] II-9
dekmes dekkersmes: dękǝrsmɛts (Schimmert) Groot mes waarmee men de banden van de schoven lossnijdt. [N F, 15] II-9
deksel deksel: dĕksel (Schimmert) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van de karnton deksel: dęksǝl (Schimmert), schijf: šē̜i̯f (Schimmert) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
deksel van een doodskist deksel: deksel (Schimmert), dêksel (Schimmert) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dekwissen bramen: brējmǝ (Schimmert) Taaie twijgjes waarmee de garden aan de panlatten of deklatten van het huis worden vastgebonden. [N F, 6; monogr.] II-9