e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodlopende weg cul-de-sac (fr.): Van Dale (FN): cul-de-sac, doodlopende straat.  cul-de-sac (Schimmert), keerweg: kèèrweg (Schimmert) een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1
doodskist doodskist: de dōādskis (Schimmert), dōādskis (Schimmert, ... ) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: doedshēmme (Schimmert), doidshumme (Schimmert), doodskleed: doedskleid (Schimmert), dōōdskleid (Schimmert), doodsmantel: doodsmantel (Schimmert), gewaad: gewāād (Schimmert) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doeëdsklok (Schimmert) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodzonde doodzonde: doeëzung (Schimmert) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: douf (Schimmert) doof [SGV (1914)] III-1-1
doofpot amerenketel: gewoonlijk een oude ketel die lek was  aemere kētel (Schimmert), amerenpot: aomerepot (Schimmert), doofpot: doͅu̯fpoͅt (Schimmert) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien dooien: doie (Schimmert), dōoi-e (Schimmert), t slaakt]: āāf-gōōn (Schimmert), ⁄t geit doje (Schimmert), ⁄t weer geit aaf (Schimmert) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dǭrǝ (Schimmert) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
dooierzwam cantharel: chantarel (Schimmert), WLD  cantharel (Schimmert) Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3