e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog blijven het blijft over: ət blif euver (Schimmert), ⁄t blieft āōver (Schimmert), overblijven: euver blieven (Schimmert), euvər blīēvə (Schimmert), t blijft over]: eūver-trèkke (Schimmert), ⁄t hilt toch euver (Schimmert) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: dréúach (Schimmert) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek schotelsplag: schôtelsplak (Schimmert) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
droogstaan droogstaan: dryǝxstǭn (Schimmert) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop drop van zoethout: drop van zeuthout (Schimmert), krissiesap: christiessāāp (Schimmert), kristekoek: kristə-kook (Schimmert), kristesap: kristəsááp (Schimmert) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater klitswater: klitswater (Schimmert), kristesap: kristə-sááp (Schimmert), kristəsààp (Schimmert), zoetnat: zeutnaat (Schimmert) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druifhyacint blauw druifje: blauw drufke (Schimmert), blauw druufke (Schimmert), WLD  blauwdruifje (Schimmert) Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: muscari (blauw druifje) [N 73 (1975)] III-4-3
druilerig en koud weer miezerig (weer): miezerigwèr (Schimmert), mīēzerig (Schimmert), nat (weer): eine naate zomer (Schimmert, ... ), naat (Schimmert, ... ), naat wèr (Schimmert), nāāt (Schimmert, ... ), náát wéér (Schimmert), nat en koud: naat en kaut (Schimmert), nat koud: náátə kòw (Schimmert), open weer: ope wêr? (Schimmert), regenachtig (weer): rĕĕgenĕchtig (Schimmert), règenechtig (Schimmert), rééchənèchtich (Schimmert), rééchənèèchtich (Schimmert), réégənègtig (Schimmert), vers: ⁄t is vēēsch (Schimmert), vochtig (weer): vochtig (Schimmert), vògtig (Schimmert), vóchtich (Schimmert), waterkoud (weer): wāterkoud (Schimmert), wátərkout (Schimmert) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druipen: hā droop van de rege (Schimmert, ... ), druppen: drùppe(n) (Schimmert), hā drùp van de rege (Schimmert, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droevetros (Schimmert) druiventros [SGV (1914)] I-7