25232 |
droog blijven |
het blijft over:
ət blif euver (Q098p Schimmert),
⁄t blieft āōver (Q098p Schimmert),
overblijven:
euver blieven (Q098p Schimmert),
euvər blīēvə (Q098p Schimmert),
t blijft over]:
eūver-trèkke (Q098p Schimmert),
⁄t hilt toch euver (Q098p Schimmert)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
dréúach (Q098p Schimmert)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
schôtelsplak (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
dryǝxstǭn (Q098p Schimmert)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
drop van zoethout:
drop van zeuthout (Q098p Schimmert),
krissiesap:
christiessāāp (Q098p Schimmert),
kristekoek:
kristə-kook (Q098p Schimmert),
kristesap:
kristəsááp (Q098p Schimmert)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswater (Q098p Schimmert),
kristesap:
kristə-sááp (Q098p Schimmert),
kristəsààp (Q098p Schimmert),
zoetnat:
zeutnaat (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
blauw drufke (Q098p Schimmert),
blauw druufke (Q098p Schimmert),
WLD
blauwdruifje (Q098p Schimmert)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: muscari (blauw druifje) [N 73 (1975)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
miezerigwèr (Q098p Schimmert),
mīēzerig (Q098p Schimmert),
nat (weer):
eine naate zomer (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
naat (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
naat wèr (Q098p Schimmert),
nāāt (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
náát wéér (Q098p Schimmert),
nat en koud:
naat en kaut (Q098p Schimmert),
nat koud:
náátə kòw (Q098p Schimmert),
open weer:
ope wêr? (Q098p Schimmert),
regenachtig (weer):
rĕĕgenĕchtig (Q098p Schimmert),
règenechtig (Q098p Schimmert),
rééchənèchtich (Q098p Schimmert),
rééchənèèchtich (Q098p Schimmert),
réégənègtig (Q098p Schimmert),
vers:
⁄t is vēēsch (Q098p Schimmert),
vochtig (weer):
vochtig (Q098p Schimmert),
vògtig (Q098p Schimmert),
vóchtich (Q098p Schimmert),
waterkoud (weer):
wāterkoud (Q098p Schimmert),
wátərkout (Q098p Schimmert)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
hā droop van de rege (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
druppen:
drùppe(n) (Q098p Schimmert),
hā drùp van de rege (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droevetros (Q098p Schimmert)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|