19311 |
durfal |
durfal:
durf al (Q098p Schimmert),
kadee:
kadee (Q098p Schimmert)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durf hebben:
durf hèbbe (Q098p Schimmert),
durven:
durve (Q098p Schimmert),
dùrven (Q098p Schimmert)
|
durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)] || heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
dŭtje (Q098p Schimmert),
hazenslaap:
hazesljoep (Q098p Schimmert),
hāze-schlôâp (Q098p Schimmert),
hazenslaapje:
haazəsjlööpkə (Q098p Schimmert),
slaapje:
ps. alleen het tekentje wat ik niet kan maken omgespeld volgens Frings.
ein schl[ø͂ͅ}pke houen (Q098p Schimmert)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] || Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
duur (Q098p Schimmert),
dŭŭr (Q098p Schimmert),
prijzig:
priezig (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
duje (Q098p Schimmert),
düjə (Q098p Schimmert)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
dwang-bŭŭs (Q098p Schimmert),
dwangbuus (Q098p Schimmert)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21165 |
dwarsbalk |
biels:
biels (Q098p Schimmert),
bielze (Q098p Schimmert)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalken:
dwarš˱ba.Ikǝ (Q098p Schimmert)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
23356 |
dwarsbeuk |
dwarsbeuk:
dwarschbeuk (Q098p Schimmert)
|
Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19330 |
dwarsdrijven |
warsdrijven:
weèsjdrieven (Q098p Schimmert)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|