e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afslaan, van noten slaan: sjlaon (Schimmert), WLD  nēút schlōan (Schimmert) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7
afsteker afsmijter: āfšmitǝr (Schimmert) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4
aftanden eindigen op halfsteens: ęjndegǝ ǫp hǫwfštęjns (Schimmert) Tijdelijk gestaakt metselwerk met behulp van een staande of liggende tand beëindigen. [N 31, 28a; monogr.] II-9
aftekenen aftekenen: āftēkǝnǝ (Schimmert  [(door middel van het kruisijzer)]  ) De afmetingen van een werkstuk met behulp van een kraspen of krasblok op het plaatmateriaal aftekenen. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. [N 64, 81b; N 66, 2b; N 33, 380] II-11
aftrekken, uitwinnen bijeendraaien: bīęi̯ndrɛ̄ǝ (Schimmert), bijeenrollen: bīęi̯nrǫlǝ (Schimmert) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftroggelen afbedelen: aafbêdele (Schimmert), aftroffelen: āāftroefele (Schimmert), afzetten: aafzètte (Schimmert), oafzette (Schimmert) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1
afwasborstel borsteltje: beŭschtelke (Schimmert), panborstel: panbeustel (Schimmert) Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: āāfweschbak (Schimmert), āāfwêschbak (Schimmert), pateel: petiël (Schimmert), wasloepje: wesjleupke (Schimmert), wêschleu‧pke (Schimmert), wêschlôâpke (Schimmert) afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] III-2-1
afwaswater schotelwater: schôtelwater (Schimmert) Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)] III-2-1
afzetten stropen: schtrĕŭpe (Schimmert), streupe (Schimmert) meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)] III-3-1