e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galmgaten schalgaten: schalgāāte (Schimmert) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
galnoot galappel: WLD  galappel (Schimmert), galnoot: gal noot (Schimmert) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
galopperen galopperen: galǝpērǝ (Schimmert) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang gang: gank (Schimmert, ... ), gānk (Schimmert), nere: nēē-re (Schimmert), (meestal kleine gang naar keuken of bijkeuken)  nêre (Schimmert) De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)] III-2-1
gang, maat 2 emmers water gang (water): gank (Schimmert, ... ), gânk (Schimmert) de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)] III-4-4
gans gans: gau̯s (Schimmert) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gansemaanmes gansemaand: gansǝmǭnt (Schimmert) Mes waarmee men de stukken voor de binnenhaam uitsnijdt. Het heeft de vorm van een bijna volledige cirkel. [N 36, 39] II-10
gansrijden gansrijden: gansrieje (Schimmert), ganssteken: gaus sjteeke (Schimmert) Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
garde gots: cf. Schuermans s.v. "goetsch"roede; cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"slaan  ein goetsj (Schimmert), karwats: kerwâtsch (Schimmert), roe: roo (Schimmert) een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)] III-2-2
garen garen: gārǝ (Schimmert) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7