23265 |
galmgaten |
schalgaten:
schalgāāte (Q098p Schimmert)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24650 |
galnoot |
galappel:
WLD
galappel (Q098p Schimmert),
galnoot:
gal noot (Q098p Schimmert)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33849 |
galopperen |
galopperen:
galǝpērǝ (Q098p Schimmert)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gank (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
gānk (Q098p Schimmert),
nere:
nēē-re (Q098p Schimmert),
(meestal kleine gang naar keuken of bijkeuken)
nêre (Q098p Schimmert)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|
25275 |
gang, maat 2 emmers water |
gang (water):
gank (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
gânk (Q098p Schimmert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34548 |
gans |
gans:
gau̯s (Q098p Schimmert)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
31155 |
gansemaanmes |
gansemaand:
gansǝmǭnt (Q098p Schimmert)
|
Mes waarmee men de stukken voor de binnenhaam uitsnijdt. Het heeft de vorm van een bijna volledige cirkel. [N 36, 39]
II-10
|
22456 |
gansrijden |
gansrijden:
gansrieje (Q098p Schimmert),
ganssteken:
gaus sjteeke (Q098p Schimmert)
|
Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20305 |
garde |
gots:
cf. Schuermans s.v. "goetsch"roede; cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"slaan
ein goetsj (Q098p Schimmert),
karwats:
kerwâtsch (Q098p Schimmert),
roe:
roo (Q098p Schimmert)
|
een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)]
III-2-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (Q098p Schimmert)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|