23994 |
generale absolutie |
generale absolutie (<fr.):
generaal-abselutie (Q098p Schimmert)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23981 |
generale biecht |
generale biecht:
generale biech (Q098p Schimmert)
|
Een algemene of generale biecht, vaak bij missie en retraite [jeneraalbiech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18165 |
genezen |
beter:
béétər (Q098p Schimmert),
B.v. ze is weer bèter.
bèter zin (Q098p Schimmert),
genezen:
genèèze (Q098p Schimmert)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
content:
côntent (Q098p Schimmert),
content zijn:
content zin (Q098p Schimmert),
plezier:
plezeer (Q098p Schimmert)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q098p Schimmert)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerēēms (Q098p Schimmert),
gerèèmsch (Q098p Schimmert),
geraamte:
geraimte (Q098p Schimmert)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (Q098p Schimmert),
kloar (Q098p Schimmert),
vaardig:
vĕĕrdig (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
vèèrdig (Q098p Schimmert)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] || klaar [SGV (1914)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geer inzetten:
gēr enzɛtǝ (Q098p Schimmert)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (Q098p Schimmert),
è pāār (Q098p Schimmert),
⁄n paar (Q098p Schimmert)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte paling:
gerĕŭkde páóling (Q098p Schimmert),
geruikte poaling (Q098p Schimmert)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|