17796 |
haarstaart |
vlecht:
de vlecht (Q098p Schimmert),
ein vlûg (Q098p Schimmert)
|
het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17750 |
haarvlecht |
vlecht:
ein vlug (Q098p Schimmert),
ps. omgespeld volgens Frings.
vløͅg (Q098p Schimmert)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] || vlecht [SGV (1914)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
knot:
knūt (Q098p Schimmert),
knotsje:
knutsje (Q098p Schimmert),
kuif:
koef (Q098p Schimmert),
kōf (Q098p Schimmert),
kuifje:
kufke (Q098p Schimmert)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert),
hazen (mv.):
haze (Q098p Schimmert),
zandhaas:
zandhaas (Q098p Schimmert)
|
haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
bukske sjpringe (Q098p Schimmert),
bøͅkskə sjpreŋə (Q098p Schimmert)
|
Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18986 |
haast hebben |
drijven:
driĕve (Q098p Schimmert),
grote haast hebben:
(grôûte) haes hebbe (Q098p Schimmert),
jagen:
jage (Q098p Schimmert),
jakkeren:
jakkere (Q098p Schimmert),
zich haasten:
zich heuste (Q098p Schimmert)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
heustig (Q098p Schimmert),
hèustig (Q098p Schimmert)
|
haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (Q098p Schimmert)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagelkruuts (Q098p Schimmert)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|